Selecteer een pagina

Maandag 13 februari

Vanmorgen bij het opstaan is mijn hoofdpijn verdwenen en zo ook mijn stem. De laatste fase van het ziek zijn, zoals ik ziek ben (hoop ik). Ik ontbijt bij een van de cafeetjes waar ik graag zit. Bij aankomst in McLeod Ganj was ik zoekende naar het mooie. Ik was vooral afgeleid door de viezigheid en het afval. Ik merk dat er de afgelopen dagen een verschuiving in mij heeft plaatsgevonden. Ik zou hier in McLeod Ganj rustig kunnen blijven. Op een dag stap ik een cafeetje uit en ben ik ineens 10 jaar verder. De zon schijnt vandaag en de bergen zijn zichtbaar. Een mevrouw zoekt in haar tas naar eten voor een te dikke straathond die rustig zit te wachten. De vrouw lacht naar mij en ik lach terug. Het is een vertederend gezicht.

Voordat ik uitcheck heb ik nog een leuk gesprek met de hostel manager. Hij is hier opgegroeid in de bergen en heeft veel vragen over de rest van de wereld. Over hoe het er ergens anders aan toe gaat. Hij vraagt mij of ik een selfies toelaat en ik geef aan dat dit okay is en dat ik dit normaliter niet doe. Hieruit volgt een interessant gesprek. Hij zegt dat voor veel mensen hier op de foto gaan met een wit persoon hetzelfde is als op de foto gaan met een filmster omdat wij (in hun ogen) op de westerse filmsterren lijken. Ik moet hier ook een beetje om grinniken. Ik vond vroeger juist dat alle Aziaten op elkaar leken. Blijkbaar dealen we als mens allemaal met hetzelfde.

Ik heb vandaag een lange reisdag voor de boeg. Rond 10 uur vertrek ik naar het vliegveld wat op een uur rijden van McLeod Ganj ligt. Een vliegveld met 2 balies en 2 gates. Als ik naar het (enge kleine) vliegtuigje loop is de omgeving surrealistisch mooi. De hemel is blauw en de Himalaya ‘s (het stukje wat ik te zien krijg) zijn indrukwekkend en imponerend. Ik voel een verlangen om terug te komen en daar te gaan wandelen. Maar niet nu. Al grinnikend moet ik denken aan een uitspraak van Oprah: ‘You can have it al, but not all at once.’

De vlucht zelf vind ik nogal spannend. Door de turbulentie staat het zweet herhaaldelijk in mijn handen. Ik word er niet per se dapperder op met al het reizen en ik besluit hier actief wat mee te gaan doen.

In Delhi heb ik een hele lange overstap en een extra uur vertraging voordat ik doorreis. Ik neem de tijd om met Eneco te kletsen via Facebook (ze negeren mijn e-mail). De app doet het niet (want vanuit het buitenland kan dit blijkbaar alleen met een VPN-verbinding) en ze hebben heel proactief mijn maandbedrag naar EURO 10,- gezet wat absoluut niet de bedoeling is.

Ik schrijf mijn week blog af en ik post mijn verhaaltje op Instagram. Ik gebruik Instagram als dagboek. De laatste jaren was ik op 13 februari met een vriendinnetje schaatsen in Amsterdam, met mijn ex-geliefde in Peru, bij een pre-pensioen-feestje van een ex-collega bij iBOOD, schaatsen op de Kralingseplas, in het fotomuseum in Rotterdam. Ik vind het zo leuk om dit zo terug te kunnen lezen.

Ik luister sinds lange tijd weer muziek (ik snapte mijn oordopjes niet met bluetooth) en ik was vergeten hoeveel muziek bij draagt aan momenten en herinneringen. Terwijl ik muziek luister en mensen (be)kijk is er een andere ervaring.

Behalve een lange reisdag heb ik vandaag ook enorme vertraging. Na ruim 1.400 km (hemelsbreed) kom ik dan eindelijk, om 22 uur, aan in Varanasi.

Dinsdag 14 februari

Na een verschrikkelijk nacht (verkouden in het vliegtuig zorgt voor helse oorpijn) die ook nog eens verschrikkelijk kort was begint vandaag, om 6 uur, mijn tour door Varanasi met Arvind als gids. Arvind is hier geboren en getogen. Nergens anders zou hij willen wonen dan in het spirituele hart van India: Varanasi.

Varanasi is een van de zeven heilige steden voor hindoes. Pelgrims komen dan ook van ver naar Varanasi om zich te wassen in de heilige rivier de Ganges. Ook komen veel mensen naar Varanasi om er te sterven. Als mensen hier, in Varanasi, sterven krijgen ze volgens de hindoes gelijk moksha (verlichting).

In het eerste ochtend licht wandel ik naar de Dashashwamedh Ghat (hoofd ghat en een soort aanlegsteigers met trapjes naar beneden) aan de heilige rivier de Ganges. Het is moeilijk in woorden uit te drukken wat ik hier zie omdat het zo ontzettend veel is. Als ik (later) op de foto’s inzoom is het zo duidelijk dat elk mens hier met zijn eigen verhaal is. Het ochtend licht in zachtroze en oranje kleurt de wereld prachtig.

Ik sta erbij en kijk ernaar. Met mijn kopje chai. Ik sta naast een andere reiziger, die even grote wallen lijkt te hebben als ik. We wensen elkaar goedemorgen. ‘Indians sleep in shifts, I’m sure about that. There are always some of them awake and making noise.’ Hoewel ik vannacht ver buiten het centrum heb geslapen was ook daar genoeg lawaai. Ja. Daarin kan ik hem geen ongelijk geven.

Samen met Arvind stap ik in een roeibootje. Bij alle ghat’s zie ik mensen die een bad nemen in de Ganges. Sommige ghat’s worden burning ghat’s genoemd, omdat hier lijkverbrandingen plaatsvinden. Bij deze ghat’s worden hindoes gecremeerd. Na de crematie worden de resten van het lichaam toevertrouwd aan de heilige rivier.

Het cremeren op brandstapels heeft ook een paar nadelen. Jaarlijks worden er in India zo’n 50 miljoen bomen gekapt, alleen voor de traditionele crematies. Gemiddeld is zo’n 300 kilo hout nodig om een lichaam helemaal te verbranden. Pas dan zou de ziel die verlichting krijgen. Maar niet iedereen heeft geld voor zoveel hout. Het gebeurt weleens dat de nabestaanden niet wachten tot het hele lichaam is verbrand en dan belanden er weleens wat lichaamsdelen in de Ganges. Zo’n traditionele crematie op hout is ook nog eens tien keer duurder dan een crematie in een elektrisch crematorium. Die zijn er namelijk ook in Varanasi. En ook daar kunnen de overblijfselen verzameld worden en in de Ganges uitgestrooid.

Wat minder traditioneel gelovige hindoes kiezen voor zo’n moderne crematie omdat het minder tijd kost én beter voor het milieu is. Want bij een crematie in de open lucht op een brandstapel komt heel wat CO2 vrij. Streng gelovigen zijn hier niet voor te porren. Ze vrezen dat hun ziel dan geen verlichting krijgt en dat is voor hen het allerbelangrijkste.

Volgens de tradities zijn vrouwen en meisjes hier niet welkom. Waarom precies niet, is moeilijk uit te leggen. De een zegt: ‘omdat het altijd al zo is geweest’. De ander vindt vrouwen te gevoelig, of fysiek niet sterk genoeg om een dode te tillen of een brandstapel te maken. Er wordt ook wel gedacht dat vrouwen onrein zijn en dat de aanwezigheid van vrouwen een vloek is waardoor de ziel van de dode geen verlichting krijgt.

Na het boottochtje slenter ik door een wirwar van kleine straatjes waar ik zonder Arvind hopeloos verdwaald zou zijn. We bezoeken Sarnath. Dit is een belangrijke plek voor Boeddhisten, omdat dit de bakermat van het boeddhisme is. Op deze plek onderwees Guatama Boeddha voor het eerst de Dharma aan anderen. Arvind neemt mij mee naar een eettentje bomvol mensen voor het lekkerste eten.

Terug aan de trappen (ghats) naar de rivier kijk ik een tijdje naar de publieke crematies. Diegene die de brandstapel aansteekt is meestal de oudste zoon van de overledene. Daarvoor gebruikt hij enkele kolen uit het traditionele vuur dat al meer dan vijfduizend jaar onafgebroken brandt in Varanasi. De kolen worden op een bos stro gelegd. Door de bos stro zachtjes heen en weer te bewegen vat deze vlam. Met deze fakkel in de hand loopt de oudste zoon vijf rondes om de brandstapel. De vijf rondes symboliseren de vijf elementen: water, vuur, aarde, hemel en ether. Vervolgens steekt hij de brandstapel aan. Sommige delen van het menselijk lichaam verbranden moeilijk. Bij een man is dat de borstkas, bij een vrouw zijn het de heupen. Deze delen worden met bamboestokken uit het vuur gehaald en in de Ganges gegooid.

Die oudste zoon begint zijn dag in Varanasi met het kaalscheren van zijn hoofd, als teken van rouw en om zichzelf te reinigen. Daarna bindt hij een witte lap om zijn lichaam. Een hindoepriester gidst hem daarna door alle rituelen, die uren duren. Als er van de overledene niet veel meer over is, gooit dezelfde persoon die de brandstapel heeft aangestoken vier keer water uit de rivier op het vuur. Met een flinke zwaai belandt de volle kruik de vijfde keer ook op de brandstapel. Sommige delen van het menselijk lichaam verbranden moeilijk. Bij een man is dat de borstkas, bij een vrouw zijn het de heupen. Deze delen worden met bamboestokken uit het vuur gehaald en in de Ganges gegooid. Nu is het tijd voor zijn eigen onderdompeling in de Ganges, om hem schoon te wassen. Hierna trekt hij zijn spijkerbroek weer aan en gaat hij samen met de familie terug waar hij vandaan kwam.

Arvind vertelt ook dat niet iedereen hier gecremeerd mag worden. De lichamen van kinderen onder de 10 jaar, zwangere vrouwen, mensen die extreem arm zijn, mensen die gebeten zijn door een slang en nog een paar andere categorieën worden zo aan de Ganges toevertrouwd, zonder verbranding. Ja. Er worden dus gewoon lichamen in hetzelfde water gegooid waar in de ochtend de mensen in baden en hun afwas doen.

Gek genoeg is hetgeen me het meeste bijgebleven de gewoonheid rond de crematies in Varanasi: terwijl een paar mannen glimmend van het zweet onophoudelijk het vuur aanpoken, lopen op de achtergrond van de brandstapel een paar kinderen vrolijk te vliegeren, en een koe doorkruist doodgemoedereerd het crematietafereel om even van de Ganges te gaan slurpen. Niemand die er aanstoot aan neemt.

Avonds is het tijd om de ‘aarti’ ceremonie aan de Ganges bij te wonen. Priesters houden hier elke avond een speciale ceremonie waarbij ze hun god moeder Ganga (de rivier) danken voor het brengen van leven. Onder het gezang van liederen worden grote lampen en fakkels aangestoken. Een priester die ingesmeerd is met het as van overledenen is hier heilig en van hem zijn zegeningen krijgen

Ik heb een spectaculaire (lange) dag achter de rug in Varanasi, waarbij ik mijn ogen heb uitgekeken. Van tevoren werd ik gewaarschuwd over hoe vies het hier zou zijn en hoe heftig. De grap is dat ik Varanasi schoner vind dan veel andere plekken die ik heb bezocht. De straten worden driftig geveegd en ik zie minder zwerfafval dan elders. Ik moet natuurlijk nog steeds opletten waar ik loop en dat moet ik hier overal. Koeien en honden kakken nu eenmaal op straat en de mensen gooien hun vuil neer waar ze staan. Maar het kan ook zo zijn dan ik gewend ben geraakt aan alles. Wat er bij mij in Varanasi is gebeurd is dat ik ben gaan houden op dit intense land vol geur en kleur. Er is werkelijk waar niks ter wereld vergelijkbaar met India en India is een hele wereld op zichzelf. In de chaos die er is en die ik zie heb ik geleerd om er het mooie ervan in te zien. En dat hoeft niet elke dag maar wel wetende (in mijn hart) dat het er is. Varanasi zelf is eindeloos intrigerend en ik zou rustig een halve dag op de trappen van de ghat’s kunnen kijken naar het leven wat zich hier aan mij voorbijtrekt. Of een yoga/ meditatie les volgen bij zonsopkomst.

Hier mag ik meekijken in het intieme van de dood en de rituelen die hier horen. Het is zo mooi om van andere mensen (culturen) te leren hoe er met de dood omgegaan kan worden en wat hierin ook allemaal mogelijk is. Naar deze speciale plek kom ik graag nog een keer terug.

Woensdag 15 februari tot en met zondag 19 februari

Op woensdag reis ik van Varanasi terug naar Mumbai. Hoewel het op woensdag nog redelijk met mij gaat en ik Kazaar ga rijden en daarna ook nog bij mijn familie in Mumbai ga dineren lig ik er donderdag helemaal af.

Op donderdag ben ik de hele dag zo verschrikkelijk slap, lamlendig en ziek. Oververmoeidheid in mijn hele lijf en plakkaten snot die de ruimte moesten krijgen.

Op vrijdag voel ik mij weer een stuk beter. Ik rij Kazaar weer. Ik rij Kazaar op ARC en het voelt echt als een thuisbasis voor mij in Mumbai. Ik klets wat met mede-ruiters die ik de afgelopen 3 maanden goed heb leren kennen. Wat betreft Kazaar, ik heb er buikpijn van dat ik hem weer moet achter laten, dit ontzettende lieve dier.

Ik heb op vrijdag ook een heel fijn samenzijn met een Nederlandse (Moniques) die al 4 jaar in Mumbai woont. Ik heb enorme bewondering hoe ze het allemaal doet want hier echt leven en je leven opbouwen vraagt veel. We herkennen veel bij elkaar en de middag vliegt in gezelligheid voorbij. We besluiten nog een keer af te spreken voordat ik werkelijk naar Nederland vertrek.

Op zaterdag reis ik vanuit Mumbai naar Colombo (Sri Lanka). Wanneer ik in Colombo uit het vliegtuig in Colombo stap wikkelt de zware tropische lucht als een warme deken om mij heen. Invoel mijn bekende zweetsnor opkomen en die zal ik, zolang ik hier ben, ook niet meer kwijtraken. Vanuit Colombo reis ik direct door naar Hikkaduwa. Onderweg kijk ik mijn ogen uit. De wereld om mij heen is prachtig. De bladeren aan de bomen zijn hier zo ontzettend groen, de omgeving is zowel bergachtig als tropisch en het lijkt hier ook ontzettend schoon. Ik zie rijstvelden, rubber plantages en een oneindigheid aan palmbomen vol kokosnoten.

Ik had het plan om na India eerst naar de Malediven te gaan. Aangezien ik toch in de buurt ben moest ik er maar langs gaan. Toen ik inMcLeod Ganj was en de berg Triund beklom kon ik in (en aan) mijn lijf voelen hoe ontzettend ik het gemist heb om actief bezig te zijn (paardrijden telt niet voor mij). Op de Malediven zou mijn dagen bestaan uit niks doen en wellicht duiken. Ik zou er dan ook heen gaan om het heen gaan en niet omdat ik er zelf ontzettend naar verlang. Hierop heb ik besloten om naar Sri Lanka af te reizen. Ik heb hier slechts 1 doel en dat is elke dag surfen.

Op zondag begin ik de dag al direct met surfen. Het surfen gaat heerlijk al ben ik na 2 uur in het water ook klaar. Mijn armen doen pijn en ik heb helaas mijn voet opengehaald aan een stuk rots (ik moet surfschoenen gaan regelen).  Het staan gaat lekker en ik ben nu aan het oefenen met draaien en ook om de golven naar links te pakken (vind ik moeilijker dus dat ontwijk ik normaal).
Daarna verken ik het dorp. Het dorp Hikkaduwa is totaal onder de voet gelopen door Russische toeristen die op geen enkele manier rekening houden met de cultuur. In ieniemienie bikini over straat (en strand) en alles veel te bloot. Ook staat werkelijk alles in het Russisch aangegeven (niet eens in het Engels). Ook in mijn homestay verblijven Russen waarbij de man vrij lomp is (zijn ouders of de ouders van zijn vrouw zijn wel aardig). Ik weet nooit of deze, voor mij, lompheid cultureel bepaald is (het door mij genoemde oost europa complex -> ik ben in heel Kwidzyn een van de enige die iedereen hallo zegt), het gebrek aan Engels of het gebrek aan fijngevoeligheid. Misschien is het een mix van alle drie. En zonder de hele Russische natie over 1 kam te scheren ik heb ik tot nu toe nog niet heel erg veel plezier van de Russische reizigers. In gesprek met mijn surfleraar hoor ik dat de lokale mensen hier ook mee stoeien. Ze willen veel en er vooral niet veel voor betalen. ‘Ze glimlachen niet eens’, zegt hij. En deze Sri Lankanen verwelkomen je met een prachtige glimlach.

Hoewel ik dus enorm geniet van het surfen merk ik wel dat Hikkaduwa het niet helemaal mijn plekje is. Omdat hier in de middag een enorme tropische regenbui losbarst gebruik ik deze tijd om wat onderzoek te doen wat betreft de plekken om te surfen. Dit betekend dat ik over een dag of 4 rustig zal doorreizen.